Category Archives: CRTL, ALT, DELETE
Tech die je emoties leest, worden we daar beter van?
Willen we technologie zo ontwerpen dat deze minder van onze aandacht vergt, dan is één van de manieren om het persoonlijker toegesneden op ons te maken. Maar hoe ver wil je daarin gaan? Onze emoties zijn één van de meest persoonlijke zaken van een mens. Affective computing onderzoekt hoe computers menselijke emoties kunnen herkennen, interpreteren en ook kunnen simuleren. Een zelfrijdende auto die je moederlijk het advies geeft om beter niet te gaan rijden omdat je te stressvol bent na aan aanvaring op het werk…zou jij dat willen?
We hebben een offline fetisj
Deze week wil ik het hebben over onze obsessie met het vinden van een goede online/offline balans en hoe dat eigenlijk ****shit is. Tenminste, de terminologie die we daarvoor gebruiken en het disconnectgedrag dat daaruit voortvloeit – niet het verlangen an sich. Om tot de echte oplossingen te komen, moet je eerst het echte probleem zien. En dat betekent dat we onze ongezonde obsessie – zeg maar gerust fetisj – met het echte leven dat alleen offline gebeurt moeten loslaten.
Weg met het online/offline onderscheid: dat is er niet |
![]() |
Geen telefoons aan de eettafel want dan kun je tenminste echte gesprekken met elkaar hebben. Je 500 Facebookvrienden…dat zijn toch geen echte vriendschappen? Je kunt beter je tijd besteden aan je echte vrienden. Zonder je telefoon kun je veel beter je vakantie/concert/restaurantbezoek beleven, dan geniet je er tenminste echt van in plaats van alleen te letten op de instagramable qualities.
Herken je dit?
Bovenstaande formuleringen lees je steeds vaker in de media (of hoor je in je sociale omgeving). Ze vormen de kern van de Tegenbeweging die om een betere relatie met haar smartphone te krijgen, aan dat ding steeds meer paal en perk stelt in de vorm van detoxen, strategische unplugmomentjes en digitale sabbaths op vakantie of in het weekend.
Hierin zit een belangrijke aanname verborgen, namelijk dat er een onderscheid is tussen on- en offline. En natuurlijk het sterke morele oordeel dat offline per definitie te verkiezen is boven online.
Maar, is er nog wel een onderscheid? Nathan Jurgenson – een heel interessante denker die momenteel als onderzoeker voor Snapchat werkt – muntte in 2011 al de term ‘digitaal dualisme’ voor het geloof dat er nog zoiets is als een analoge wereld en een virtuele variant.
Maar er is geen verschil meer, stelt Jurgenson. We leven in één realiteit waarbinnen online interacties een even sterke aanwezigheid hebben als offline interacties. Er is niet zoiets als puur offline of puur online meer: onze on/offline ervaringen voeden elkaar, soms op een positieve manier, soms op een negatieve manier. Maar als je dit erkent, deze onlosmakelijke verbondenheid, kun je het tenminste eindelijk eens gaan hebben over wat het échte probleem is dat vaak wordt verhuld door de terminologie van on-/offline balans. Is het probleem bijvoorbeeld dat we te vaak verkeren in de digitale wereld van onze smartphone (oplossing: zet dat ding uit) of is het probleem dat we in een permanente cultuur van bereikbaar moeten zijn leven?
En nee, hoewel bereikbaar zijn natuurlijk een affordance is van onze mobiele technologie, is het niet synoniem ermee. Het is een breder probleem dat ook wortelt in onze productiviteitscultus, de plek die werk inneemt in onze zingeving en ons economisch systeem dat geobsedeerd is met groei.
|
We lijden aan een offline fetisj |
![]() |
Jurgenson schrijft dat we door ons digitaal dualisme geobsedeerd zijn door het offline, of in zijn woorden: we hebben een IRL (In Real Life) fetisj.
Dat is gebaseerd op sterke morele oordelen, in plaats van op feitelijke eigenschappen:
En ook een sterke morele veroordeling, een superioriteitsgevoel over al die arme anderen die zich maar telkens laten meeslepen naar die virtuele wereld:
Bovendien, schrijft Jurgenson, is het geen kwestie van dat onze online ervaringen onze offline ervaringen verdringen. Juist door de onrust die onze continue digitale aanwezigheid veroorzaakt, waarderen we de momenten van ongestoordheid des te meer:
|
Laten we praten over echt aanwezig zijn |
![]() |
Goed, niet meer over online/offline meer praten dus. Maar waarover dan wel? Want zoals ik in mijn inleiding al schreef: de terminologie mag dan misleidend zijn die we nu hanteren, ze beschrijft wel echte problemen die we nu ervaren. Wellicht kan dit stuk van internetonderzoeker Whitney Erin Boesel ons op een goed spoor zetten, waarin ze voorstelt dat we in plaats van online/offline in termen van aanwezigheid/afwezigheid gaan denken.
Haar stuk begint met haar herinnering aan een avondje uit, wat biertjes drinken en flipperen in een bar met drie goede vrienden. Of, wacht even…drie vrienden? Boesel realiseert zich opeens dat ze maar met twee vrienden in de bar stond. Met de derde vriend had ze de hele avond geappt en blijkbaar was zijn online aanwezigheid zo sterk dat ze hem in haar herinnering gewoon lijfelijk in de fysieke bar had getransporteerd:
Dat zette haar aan het denken: begrijpen we het begrip ‘aanwezigheid’ nu verkeerd? Gaat het bij aanwezig zijn wel echt om fysieke aanwezigheid in dezelfde ruimte of gaat het om mentale, emotionele aanwezigheid?
Roesel pleit ervoor om mensen aan te spreken op hun rudeness, hun onbeleefdheid, maar dan wel op de juiste manier. Het gaat er namelijk niet om dat je vriend z’n telefoon erbij pakt, maar het gaat erom dat hij jou niet meer zijn volledige aandacht schenkt. Als je in termen van aanwezigheid praat, dan heb je iets concreters om iemand op aan te spreken:
En bovendien, stelt Roesel, laten we niet ervan uitgaan dat de afwezigheid van een smartphone de mentale aanwezigheid van een persoon betekent.
|
Offline: recht voor allen of luxe voor the happy few?
We worden in allerlei media aangemoedigd om te unpluggen, te detoxen, te disconnecten. “Volg deze vijf tips op en je bent weer verzekerd van betere on/offline balans.” Wat we daarmee uit het oog verliezen is dat de aandachtseconomie die ten grondslag ligt aan de aandachtsverslindende apps op je smartphone precies dát is wat het woord al zegt: een economisch principe. Willen we dus echt doordringen tot de kern waarom we nu zo’n slechte relatie hebben met onze telefoon, dan is het niet genoeg om te blijven steken op technologisch – laat staan individueel – niveau, maar moet je je gaan begeven in het politieke en economische domein. Maar om het leuk te houden, gooi ik er wel een lekker donutje voor je in.
The right to disconnect |
![]() |
We gaan weer met z’n allen er even lekker tussenuit tijdens de zomervakantie, maar wees eens eerlijk: ben jij écht weg of check je toch stiekem je werkmail?
Op 1 januari nam Frankrijk een wet aan die bedrijven met meer dan 50 werknemers verplicht om een ‘disconnection’ beleid te hebben rondom communicatie na werkuren en in vakanties. Het was het eerste land dat zoiets in regelgeving vastlegde. Er zijn echter al voorbeelden bekend van bedrijven die het recht op niet bereikbaar hoeven te zijn al vastlegden in hun bedrijfspolicy. Maar zoals ik me in m’n nieuwsbrief over dit onderwerp al afvroeg: is dit wel aan landen om dit als recht vast te leggen? Hoort dit thuis in het politieke domein? En zo ja: Benadeel je door the right to disconnect vast te leggen voor een paar groeperingen niet onbedoeld andere mensen?
|
Alleen happy few kunnen zich ‘offline’ veroorloven |
![]() |
Tech-criticus Evgeny Morozov heeft het recht om offline te kunnen zijn ook niet erg hoog zitten. Hij vindt dat ‘the right to disconnect’ nu op twee manieren veel te beperkt bekeken wordt, waardoor de verkeerde groepen verliezen.
Allereerst schrijft hij dat ‘the right to disconnect’ dat zich toespitst op (email)communicatie vanuit je baan weinig zin heeft als de meest verslavende bedrijven zoals Facebook en Instagram gewoon door mogen gaan met hun praktijken om te verdienen aan je aandacht. In plaats van dat we dan wat van onze aandacht terugwinnen, verschuift het dan gewoon van werk-email naar nog meer social media. Winnaars: social media. Verliezers: wij en onze werkgevers.
De tweede manier waarop we ‘the right to disconnect’ te beperkt opvatten is dat het nu vooral in de context van de traditionele baan wordt bekeken. En constante bereikbaarheid is juist de sleutel voor veel beroepen uit de sharing economy. Even niet bereikbaar? Geen werk, geen inkomsten. Lees bijvoorbeeld dit stuk van vriendin Yuki Kho voor Vrij Nederland die werkte als Foodora koerier om erachter te komen hoe het is om voor een algoritme te werken.
En dus ziet Morozov ‘the right to disconnect’ vooral als een bescherming voor de mensen die het eigenlijk niet (of in elk geval minder) nodig hebben: de mensen die al een (vast) arbeidscontract bij een bedrijf hebben. Verliezers: de ‘sharing economy’ werknemers.
We moeten onze discussie over een offline/online balans dus vooral in een breder perspectief bekijken. Niet alleen het plaatsen bij de wilskracht, of skills van een individu, maar het zien als een maatschappelijk probleem, dat ook raakt aan de manier waarop nu onze economie is ingericht.
|
Digitale detox is een politiek, niet individueel probleem |
![]() |
De reden waarom we bovenstaande nuancering missen – de politieke dimensie van digitale detox – zit ’m deels in de taal die de tegenbeweging hanteert. Unpluggen, digitale detox, disconnecten: deze principes richten zich vooral op het individu dat actie moet ondernemen, eventueel ook op sociaal vlak. We moeten af van deze ‘gemedicaliseerde’ taal, vindt Morozov, om echt slagkracht te krijgen:
|
Denk meer in donuts in plaats van groei |
![]() |
Waar Morozov de ongelijkheid nog koppelt aan de sharing economy, schreef ik al eerder over Douglas Rushkoff die de oorzaak van de aandachtseconomie zoekt in het economisch model dat nu de boventoon voert: de groei-economie.
En we begaan een enorme fout als we de schuld van dit oogsten van aandacht proberen op te lossen door de bad guy – technologie – uit ons leven te bannen. Dan mis je compleet het punt, namelijk dat deze economische principes al eeuwenlang bestaan, lang voor het ontstaan van je smartphone, email of internet.
De vraag die we onszelf moeten stellen is dan ook niet ‘hoe komen we af van onze digitale verslaving?’ maar: ‘hoe kun je een samenleving bouwen op niet-groei of prestatie geïndiceerde normen en waarden?’. En: ‘hoe gaan we onze zingeving inrichten als dat niet gebaseerd is op groei?’. Hier vind je m’n complete nieuwsbrief erover.
Een alternatief voor de groei-economie zou je kunnen vinden in de donut-economie van Kate Raworth. In haar op 6 april verschenen boek ‘Doughnut economics’ stelt ze dat de huidige economie is gebaseerd op een aantal rigide ideeën die niet alleen geen recht doen aan de huidige dynamiek van de genetwerkte wereld, maar ook nog eens ervoor zorgen dat we stuurloos – zonder menselijke waarden- alleen richting oneindige groei aan het rennen zijn.
Als we over economie praten dan hebben we het vooral een paar smalle begrippen. In de woorden van Ewald Engelen: over het bruto binnenlands product (bbp); de aanname van de individualistische economische actor, homo economicus genaamd; het idee van de eigenstandige, op zichzelf staande markt; het mechanische marktevenwicht; de omgekeerde U-curves van ongelijkheid en verduurzaming (hoe rijker, hoe gelijker en schoner); en de illusie van exponentiële groei.
Deze begrippen bepalen wat wij onder economie scharen, wat zichtbaar is binnen deze kaders en wat onzichtbaar:
Volgens Raworth is het dan ook de hoogste tijd om dit foutieve gatenkaasmodel van economie – en daarmee ook van ons mensen – bij te stellen. Hoe we dat moeten doen? Door economie weer richting te geven, haar niet langer waardenvrij te laten, maar een maatstaf en instrument te laten zijn voor wat wij als een goed leven beschouwen.
The aim of economic activity, she argues, should be “meeting the needs of all within the means of the planet”. Instead of economies that need to grow, whether or not they make us thrive, we need economies that “make us thrive, whether or not they grow”. This means changing our picture of what the economy is and how it works.
Als alternatief stelt Raworth dan ook de donut voor:
|
![]() |
Deze donut – het groene gedeelte – bestaat uit twee ruimtes of ringen. De ruimte aan de binnenkant representeert alle dingen die we nodig hebben om een goed leven te kunnen leiden. Van voedsel, een dak boven je hoofd tot zaken als onderwijs, democratie en gendergelijkheid – de complete Maslowpiramide. Aan de buitenkant van de donut neemt Raworth de capaciteit van de aarde op. En zo zie je een groene veilige ruimte ontstaan – de “ecologically safe and socially just space” – waar economie binnen zou moeten blijven.
Of je het nu eens bent met de idealistische invulling van Raworth, het is in elk geval interessant dat ze de vraag opwerpt waarom we eigenlijk zo’n beperkte invulling geven aan het begrip economie en daarin allerlei factoren buiten beschouwing laten, waarom het niet volgens menselijke maatstaven is ingericht en waarom het losstaat van menselijke waarden.
De donuteconomie is food for thought, ook zeker binnen het denken over de aandachtseconomie.
|
Techbedrijf, voor je winst hoef je ons niet verslaafd te maken
Deze nieuwsbrief staat ook weer in het teken van Nir Eyal. Hij stelt namelijk dat techbedrijven ons helemaal niet verslaafd hoeven te houden om winst te kunnen blijven maken én zelfs in een unieke positie zijn om mensen die écht verslaafd zijn geraakt te helpen. Waar begint de ethische verantwoordelijkheid van techbedrijven bij het ontwerpen van een betere relatie met onze telefoon en waar eindigt deze?
Unieke positie techbedrijven om verslaafden te helpen |
![]() |
Als we nadenken over een meer ethische benadering rondom de diensten die nu in onze smartphone zitten en onze aandacht ongewild opslurpen, dan zit je al snel bij regulering of alternatieve ontwerpen. En dat, zo schrijft Eyal, terwijl techbedrijven juist in de unieke positie zijn om techverslaafden te helpen.
Hij onderscheidt namelijk twee typen van verslavende producten. In de eerste categorie kent de fabrikant z’n klanten niet. De fabrikant van sigaretten weet bijvoorbeeld niet wie z’n stinkstokkies koopt en kan daarom niet veel meer doen dan een algemene waarschuwing op de verpakking zelf plaatsen.
In het tweede type verslavend product kent de maker z’n gebruikers wel, en zelfs zeer goed. De makers van games en social media tracken hun gebruikers bijvoorbeeld in elke klik die ze maken. Ze weten precies hoe lang hun gebruikers per dag doorbrengen in hun digitale omgeving, en hoe vaak ze op een bepaalde link klikken. Ze kunnen precies zien wie er op een ongezonde manier met hun product omgaat.
En juist daarom vindt Eyal dat makers van technologie een ethische verplichting hebben om gebruikers tegen zichzelf in bescherming te nemen:
Dat kan bijvoorbeeld door als bedrijf een voorzichtige email naar een gebruiker te sturen om hem/haar bewust te maken van het feit dat z’n gebruik toch wel ver boven het gemiddelde ligt, of de gebruiker de mogelijkheid bieden om voor zichzelf grenzen te stellen (na 2 uur Facebookgebruik sluit de service zich automatisch voor je af). Daar hoef je dan niet elke gebruiker mee lastig te vallen, maar alleen specifieke gebruikers die het nodig hebben. Eyal bedacht deze voorbeelden:
Natuurlijk zit hier een fijne grens tussen goedbedoelde hulp en een paternalistische houding – zoals iedereen die wel eens advies heeft gegeven wel weet…
|
Je hebt hoge participatie nodig, geen verslaafden |
![]() |
Als we het hebben over de technieken die de techindustrie inzet om hun gebruikers ‘hooked’ te krijgen, dan wordt Silicon Valley al snel vergeleken met Las Vegas. Maar dat is juist een vergelijking die we niet meer moeten trekken volgens Eyal als we het hebben over hoe techbedrijven hun ethische verantwoordelijkheid kunnen nemen. Dan mis je namelijk het grote verschil tussen Silicon Valley en Las Vegas: dat Las Vegas voor z’n businessmodel afhankelijk is van verslaafden en Silicon Valley niet.
Casino’s – en ook andere industrieën zoals online games – halen het meeste voordeel uit de mensen die echt verslaafd zijn. Walvissen worden deze mensen genoemd – de 0,15 % van de spelers die 50% van de opbrengsten binnen brengen.
Er zijn natuurlijk veel industrieën die leunen op een walvismodel, a.k.a businessmodel, waar ze het leeuwendeel van hun inkomsten door hun meest loyale klanten binnenkrijgen. Zo verkrijgt de fast food industrie 60% van hun inkomsten van de 20% ‘heavy users’ (oh, de ironie).
De vraag is dan natuurlijk: waar begint de ethische verantwoordelijkheid van een bedrijf? Eyal vindt dat het onethisch is als een bedrijf inkomsten accepteert van iemand die eerder heeft aangegeven te willen stoppen met het product, maar dat niet kan. Zo zijn de meeste Amerikaanse casino’s bijvoorbeeld verplicht om ‘self-exclusion’ programma’s te hebben voor spelers die hun verslaving willen breken, maar verwelkomen ze hen tegelijkertijd met open armen als ze weer het casino binnenwandelen.
Het probleem is: dit soort industrieën zijn even verslaafd aan hun verslaafden, als de verslaafden aan hun producten zijn. Je ethische verantwoordelijkheid nemen zou wel eens kunnen betekenen dat je je eigen business onderuithaalt. Het businessmodel van de meeste apps en services op je telefoon steekt echter heel anders in elkaar: je hebt geen walvissen nodig, maar juist zoveel mogelijk kleine (en loyale) visjes.
|
Maak je product juist meer engaging |
![]() |
Goed, je hebt dus een hoge participatiegraad nodig om je product winstgevend te kunnen houden. Dat betekent dus dat je – wellicht tegen je verwachting in – je product juist meer ‘engaging’ (heeft iemand hier een goede Nederlandse vertaling voor?) moet maken. Niet verslavend, maar wel gewoontevormend.
Wat je namelijk nodig hebt, zo schrijft Eyal in z’n boek ‘Hooked’, is een hoge CLTV – Customer Lifetime Value, wat zoveel betekent als het geld/andere soort waarde die je van een gebruiker krijgt voordat ie om de één of andere reden besluit om te stoppen met je product. En die CLTV stijgt juist hoe meer jouw product gewoontevormend is. Een bekend model hiervoor is het Freemium-model, waarbij een product of dienst gratis wordt aangeboden, met premium functies waarvoor je dan wel moet betalen. Gratis games zoals Pokémon Go bieden bijvoorbeeld gebruikers de kans om extra pokéballs of eitjes te kopen in de shop. En nieuwsbriefservices zoals deze bieden gebruikers in de Pro-variant meer mogelijkheden om het design van de nieuwsbrief aan te passen, of A/B-tests te doen. Gebruikers zijn eerder geneigd om te betalen voor je product als ze het al op regelmatige basis gebruiken (en er natuurlijk tevreden over zijn).
Bovendien zijn gebruikers die echt waarde in je product vinden geneigt om je product te bepleiten bij hun vrienden:
Maar het echte verschil voor je product gaat pas komen in de laatste fase van het ‘Hooked’ raken, de fase van investeren die ik vorige week beschreef. Als je product zo is gemaakt dat het elke keer z’n waarde vergroot wanneer de gebruiker het gebruikt en er iets in investeert – data, vrienden toevoegen – dan leert het product de gebruiker beter kennen en kan van meer waarde zijn. Zo leert Netflix nauwkeuriger voorspellen (tot op het gênante af) van welke voor films en series je echt houdt. En doordat Gmail elke email die je hebt verstuurd bewaart, is de emailservice niet alleen een tool om mee te emailen (en daarmee inwisselbaar voor welke emailservice dan ook), maar een archief van jaren en jaren emails. En zou jij je verzamelde herinneringen op Instagram zomaar willen inwisselen voor een andere – wellicht privacyvriendelijkere – service?
Ook het lerende algoritme van Google dat z’n best doet om suggesties aan te bieden op basis van je eerdere zoektochten zorgt dat nu ‘even dit online nazoeken’ synoniem is geworden aan ‘even googlen’.
|
Waar eindigt verantwoordelijkheid van techbedrijven? |
![]() |
Goed, technologiebedrijven verkeren dus juist in de positie om echt verslaafde gebruikers te helpen, en hebben het dus ook niet nodig voor hun businessmodel om hen verslaafd te houden. Maar waar begint en eindigt deze verantwoordelijkheid eigenlijk?
Eyal stelt dat we allereerst een verschil moeten maken tussen positieve en negatieve manieren van manipulatie. Zo zijn er ook veel industrieën die manipulatie bewust inzetten om hun gebruikers te helpen:
Bij manipulatie moet je allereerst het onderscheid maken tussen ‘persuasion’ (overreding) en ‘coercion’ (dwang). In het eerste geval zet je de gebruiker aan tot iets wat hij/zij wel wil, in het tweede geval zet je hem/haar aan tot iets dat JIJ wil, maar de gebruiker eigenlijk niet. Dark patterns is een voorbeeld van deze laatste kwalijke vorm van manipulatie. Trucjes ingebouwd in websites, apps of games die de gebruiker onbedoeld aankopen laat doen of zich laat aanmelden voor diensten of nieuwsbrieven. Deze site verzamelt de veelvoorkomende dark patterns (en de bedrijven die hiervan gebruik maken).
Vervolgens moet je volgens Eyal als maker jezelf de vraag stellen: heb ik het überhaupt voor mijn business nodig om mijn gebruikers hooked te krijgen? Daarvoor ontwierp hij bovenstaande Manipulation Matrix:
Het model stoelt op twee sleutelvragen: ‘Zou ik het product zelf gaan gebruiken? (of: zou ik het product hebben gebruikt als ik jonger/ouder was?)’ en: ‘Geloof ik dat het product z’n gebruikers helpt om hun leven te verbeteren?’.
Als je voldoet aan deze twee criteria heb je volgens Eyal alle benodigde verantwoordelijkheid genomen. Maar wat nu als een gebruiker vervolgens tóch verslaafd raakt aan je product? Tjsa, vindt Eyal, daar begint dan de eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker.
|
This is so much fun!
En wie zit aan de knoppen?
Hema – Offline is the new luxury
VR doesn’t make you more empathetic
Virtual Reality wordt wel de empathiemachine genoemd, een tech die enorme kracht heeft om ons meer empathisch te maken. Maar Paul Bloom betwijfeld dat in dit artikel voor The Atlantic:
The problem is that these experiences aren’t fundamentally about the immediate physical environments. The awfulness of the refugee experience isn’t about the sights and sounds of a refugee camp; it has more to do with the fear and anxiety of having to escape your country and relocate yourself in a strange land. Homeless people are often physically ill, sometimes mentally ill, with real anxieties about their future. You can’t tap into that feeling by putting a helmet on your head. Nobody thinks that going downtown without your wallet will make you appreciate poverty—why should these simulations do any better?
One specific limitation of VR involves safety and control. During the debates over the interrogation practices of the United States during the Iraq war, some adventurous journalists and public figures asked to be waterboarded, to see what it was like. They typically reported that it was awful. But in fact their experience fell far short of how terrible actual waterboarding is, because part of what makes waterboarding so bad is that you get it when you don’t want it, by people who won’t stop when you ask them to. Safety and control transform unpleasant experiences into loads of fun, which is why we pay to play war games and have paintball battles, get frightened by shrieking maniacs in a haunted house, or engage in certain masochistic sexual activities.
Then there is duration. It’s not hard to try out certain short-term experiences, such as dealing with a crying baby for a few minutes, sitting alone in a closet, or having strangers gawk at you on the street. But you can’t extrapolate from these to learn what it’s like to be a single parent, a prisoner in solitary confinement, or a famous movie star. You can’t take an event of minutes and hours and generalize to months and years.
Why not? One consideration is that some experiences are fine in the short-term, but wear you down over time. Solitary confinement is an obvious example here. Or consider subtle forms of sexual and racial discrimination—certain seemingly minor attacks on one’s dignity are easy to shrug off in any single instance, but if they are repeated and relentless, they can lead to anxiety and depression.
Golden Krishna: Een schermpjesloze wereld
Google-designer Golden Krishna (ja, z’n echte naam) stelt in zijn boek ‘The best interface is no interface’ (2015) dat we vastzitten in een wereld vol schermpjes. Hebben we een probleem? Een slim schermpje om het op te lossen! Willen we innoveren? Slap an interface on it! Een prullenbak met een scherm dat laat zien dat het regent terwijl je in de regen voor die prullenbak staat…wie wordt daar nu niet blij van?
Niet alleen lost het slimmer maken van onze omringende tech door er een schermpje op te plakken onze daadwerkelijke vragen en behoeftes niet op. Maar het reduceert ons ook tot een ‘schermpjes-wereld’ waarin we een hele lijst met digitaal huiswerk krijgen om nog enigzins te kunnen communiceren met onze tech. Op dus naar een wereld zonder schermpjes!
|
|
Ons schermpjes-denken: waar is het fout gegaan? |
![]() De Ipad-potty…onmisbaar voor een goede start van de opvoeding
|
Het is bijna 40 jaar geleden sinds de PC werd uitgevonden. En hoewel er sinds die tijd ‘aan de achterkant’ grote uitvindingen – zoals een snelle internetverbinding, verbeterde data-opslag en process power – het ontwerp van de PC enorm hebben verbeterd, is de innovatie aan de voorkant blijven steken.
Wat is de oorzaak daarvan? Het feit dat we User Experience zijn gaan verwarren met User Interface, schrijft Krishna. Dat zijn designtermen, maar je snapt wel wat ie bedoelt als je hiernaar kijkt:
Kortom: We hebben UX design waarbij behoeftes van consumenten worden opgelost, verward of gelijk gesteld aan UI design: interface design dat draait om communicatie, om het ontwerpen van een schermpje. En zijn zo niet alleen aanbeland bij de geweldige uitvinding van een schermpje op je koelkast waarop je tweets binnenkomen, maar ook bij de zin:
Hoe verkeerd en belachelijk dit ‘schermpjes-denken’ als automatische oplossing voor zo’n beetje alles is, wordt duidelijk uit het volgende voorbeeld:
The New York Post had een prima oplossing voor een uitvallende telefoon door weinig batterij: “Battery Doctor is a mobile app that will tell you the amount of power and time left on your current battery. It will also give you suggestions on how to get more juice when you need it now and in the future”. Geweldig…dus om m’n probleem met een lege accu op te lossen hoef ik alleen maar een stroomverslindende app te downloaden..
Volgens Krishna beginnen steeds meer mensen tot de conclusie te komen dat schermpjes noch apps hun daadwerkelijke behoeftes invullen en dat ze niet meer clicks of swipes in hun leven willen.
|
Wij dienen onze tech: Inbox zero, wie wil dat nu niet? |
![]() Yes! Weer een stap dichter bij Inbox Zero, a.k.a. m’n hoogste doel in het leven
|
Dit is een citaat van de bekende designer Don Norman. Uit 1990. Au.
Het probleem van schermpjesdenken is volgens Krishna niet alleen dat het onze daadwerkelijke behoeftes niet invult, maar dat we er ook een ellenlange lijst van taken bijkrijgen om in godesnaam maar te kunnen communiceren met onze tech.
We worden gedwongen om te communiceren op de manier van computers. Het onthouden van verschrikkelijk lange wachtwoorden met minstens tien letters, drie cijfers en een uitroepteken. Je weg kunnen vinden in databases. Niet alleen wordt je aandacht zo continue weggetrokken van de zaken die je belangrijk vindt – het échte werk dat je gedaan wilt krijgen – en heb je minder tijd over voor bijvoorbeeld vrienden en familie, maar we snappen daarnaast ook steeds minder hoe onze technologie werkt.
Krishna geeft in zijn boek het voorbeeld van een was- of afwasmachine. Huishoudelijke apparaten waar mensen vaak enorm veel geld voor neertellen, maar waarvan ze vaak maar één of twee programma’s gebruiken (ongeacht wat je wast of hoe vies het is) omdat ze niet begrijpen wat de rest inhoudt. En natuurlijk heb je wel wat beters te doen dan die onbegrijpelijke ellenlange handleiding doorspitten. Bovendien: als je er zoveel geld voor neertelt, mag je toch wel een betere communicatie verwachten van je tech?
Het meest verontrustende is echter dat we ongemerkt ook onze behoeftes en ambities aanpassen aan de computer-communicatie. Heb jij al eens gejuicht toen je je emailbox helemaal leeg had gewerkt? Waar was je toen eigenlijk blij om? Had je toen JOUW behoefte verwezenlijkt, of die van je technologie?
|
Zo kan onze tech ons weer gaan dienen |
![]() Waarom je geen twaalf stappen nodig hebt om een deur te kunnen openen
|
Bedenk eens wat jouw meest snelle informatieverwerkingssysteem is? Iets waardoor je in minder dan een seconde weet of een brood nog goed is of dat je die melk nog kunt drinken. Juist, je zintuigen. Maar onze computers waar we steeds meer op vertrouwen zijn nog uitgerust met hetzelfde informatieverwerkingssysteem als toen ze uitgevonden werden: user input, informatie die wij erin stoppen.
Computers die de wereld zien door zintuigen…mmm…wat bedoelt Krishna hiermee? Vooral dat we bij het ontwerpen van User Experience design uit moeten gaan van het observeren van zaken die daadwerkelijk gebeuren en daar een technologie rondom creëren.
Onbevooroordeeld naar de werkelijkheid kijken, in plaats van alles al in de context van een schermpje te plaatsen:
Krishna geeft het voorbeeld van ontwerpers van Ford die het opviel dat sommige automobilisten, terwijl ze met hun handen vol boodschappen de achterklep open probeerden te doen, hun been uitstaken onder de bumper. Dat bracht ze op het idee om dit ‘typical process’ te omarmen, een set sensoren onder de bumper aan te brengen die een schop van het been kunnen herkennen en daarop de achterklep automatisch openen. Deze goedkope sensoren werden één van de meest gewilde features van bepaalde Ford auto’s.
Of kijk naar het plaatje hierboven. Een tekening van de app Lockitron die het probleem probeert op te lossen dat mensen vaak hun sleutel verliezen. De eerste oplossing was sloten die met een app geopend konden worden. Dat resulteerde in twaalf stappen waarin je eerst je telefoon uit je zak moest pakken, ontgrendelen, de app moest openen, je code invoeren e.d. om maar die deur open te krijgen. Raad eens hoeveel mensen er echt blij waren met deze oplossing?
Dus in de tweede versie van hun ontwerp gooide Lockitron de boel grondig om. Geen twaalf stappen meer, maar een slim slot dat automatisch communiceert met je telefoon in je broekzak zodat jij niets meer hoeft te doen en de deur vanzelf voor je opengaat.
|
De oplossing: achterzak-apps |
![]() |
Back-pocket apps, dat is volgens Krishna de oplossing voor onze groeiende aversie tegen aandachtsverslindende technologie die ons niet dient, maar onze evenzeer groeiende honger naar technologie die ons leven kan verbeteren en vergemakkelijken. Apps die aan het werk zijn terwijl je telefoon rustig in je achterzak zit. Jij hoeft er geen aandacht aan te besteden, je tech werkt voor jou.
Lockitron, die ik hierboven al noemde, gebruikt dus Bluetooth om met je deurslot te communiceren. En Krishna geeft ook het voorbeeld van Ginger.io, een app voor mensen die zwaar depressief zijn. Zonder te interfereren met hun dagelijks leven is Ginger.io op de achtergrond continue signalen aan het zoeken hoe het met je gaat: heb je je huis verlaten of familie of vrienden gebeld of geappt?
Zelf moest ik aan Amazon Go denken. Een supermarkt waarvan het eerste filiaal op 5 december opende, waarin je rustig shopt terwijl je telefoon in je achterzak bijhoudt wat je allemaal in je mandje hebt gestopt, weer bij nader inzien hebt teruggelegd en automatisch afrekent. Jij hoeft nergens aan te denken, behalve aan wat je voor je avondeten wilt maken. Forbes noemt het dan ook: Amazon Go is about payments, not grocery.
Of aan IFTTT (If This Then That), waarmee je ‘recepten’ creëert om het ene stukje software met het andere stukje software te laten communiceren. Als ik bijvoorbeeld een foto post op m’n Instagram, wordt ie automatisch doorgeplaatst op m’n website.
Krishna voorziet dat deze automatische software-to-software technologie de toekomst gaat zijn waardoor onze digitale klusjeslijst een stuk korter wordt, en technologie eindelijk weer gaat doen waar het voor bedoeld is: ons van dienst zijn.
|