Deze week wil ik het hebben over onze obsessie met het vinden van een goede online/offline balans en hoe dat eigenlijk ****shit is. Tenminste, de terminologie die we daarvoor gebruiken en het disconnectgedrag dat daaruit voortvloeit – niet het verlangen an sich. Om tot de echte oplossingen te komen, moet je eerst het echte probleem zien. En dat betekent dat we onze ongezonde obsessie – zeg maar gerust fetisj – met het echte leven dat alleen offline gebeurt moeten loslaten.
Weg met het online/offline onderscheid: dat is er niet |
![]() |
Geen telefoons aan de eettafel want dan kun je tenminste echte gesprekken met elkaar hebben. Je 500 Facebookvrienden…dat zijn toch geen echte vriendschappen? Je kunt beter je tijd besteden aan je echte vrienden. Zonder je telefoon kun je veel beter je vakantie/concert/restaurantbezoek beleven, dan geniet je er tenminste echt van in plaats van alleen te letten op de instagramable qualities.
Herken je dit?
Bovenstaande formuleringen lees je steeds vaker in de media (of hoor je in je sociale omgeving). Ze vormen de kern van de Tegenbeweging die om een betere relatie met haar smartphone te krijgen, aan dat ding steeds meer paal en perk stelt in de vorm van detoxen, strategische unplugmomentjes en digitale sabbaths op vakantie of in het weekend.
Hierin zit een belangrijke aanname verborgen, namelijk dat er een onderscheid is tussen on- en offline. En natuurlijk het sterke morele oordeel dat offline per definitie te verkiezen is boven online.
Maar, is er nog wel een onderscheid? Nathan Jurgenson – een heel interessante denker die momenteel als onderzoeker voor Snapchat werkt – muntte in 2011 al de term ‘digitaal dualisme’ voor het geloof dat er nog zoiets is als een analoge wereld en een virtuele variant.
Maar er is geen verschil meer, stelt Jurgenson. We leven in één realiteit waarbinnen online interacties een even sterke aanwezigheid hebben als offline interacties. Er is niet zoiets als puur offline of puur online meer: onze on/offline ervaringen voeden elkaar, soms op een positieve manier, soms op een negatieve manier. Maar als je dit erkent, deze onlosmakelijke verbondenheid, kun je het tenminste eindelijk eens gaan hebben over wat het échte probleem is dat vaak wordt verhuld door de terminologie van on-/offline balans. Is het probleem bijvoorbeeld dat we te vaak verkeren in de digitale wereld van onze smartphone (oplossing: zet dat ding uit) of is het probleem dat we in een permanente cultuur van bereikbaar moeten zijn leven?
En nee, hoewel bereikbaar zijn natuurlijk een affordance is van onze mobiele technologie, is het niet synoniem ermee. Het is een breder probleem dat ook wortelt in onze productiviteitscultus, de plek die werk inneemt in onze zingeving en ons economisch systeem dat geobsedeerd is met groei.
|
We lijden aan een offline fetisj |
![]() |
Jurgenson schrijft dat we door ons digitaal dualisme geobsedeerd zijn door het offline, of in zijn woorden: we hebben een IRL (In Real Life) fetisj.
Dat is gebaseerd op sterke morele oordelen, in plaats van op feitelijke eigenschappen:
En ook een sterke morele veroordeling, een superioriteitsgevoel over al die arme anderen die zich maar telkens laten meeslepen naar die virtuele wereld:
Bovendien, schrijft Jurgenson, is het geen kwestie van dat onze online ervaringen onze offline ervaringen verdringen. Juist door de onrust die onze continue digitale aanwezigheid veroorzaakt, waarderen we de momenten van ongestoordheid des te meer:
|
Laten we praten over echt aanwezig zijn |
![]() |
Goed, niet meer over online/offline meer praten dus. Maar waarover dan wel? Want zoals ik in mijn inleiding al schreef: de terminologie mag dan misleidend zijn die we nu hanteren, ze beschrijft wel echte problemen die we nu ervaren. Wellicht kan dit stuk van internetonderzoeker Whitney Erin Boesel ons op een goed spoor zetten, waarin ze voorstelt dat we in plaats van online/offline in termen van aanwezigheid/afwezigheid gaan denken.
Haar stuk begint met haar herinnering aan een avondje uit, wat biertjes drinken en flipperen in een bar met drie goede vrienden. Of, wacht even…drie vrienden? Boesel realiseert zich opeens dat ze maar met twee vrienden in de bar stond. Met de derde vriend had ze de hele avond geappt en blijkbaar was zijn online aanwezigheid zo sterk dat ze hem in haar herinnering gewoon lijfelijk in de fysieke bar had getransporteerd:
Dat zette haar aan het denken: begrijpen we het begrip ‘aanwezigheid’ nu verkeerd? Gaat het bij aanwezig zijn wel echt om fysieke aanwezigheid in dezelfde ruimte of gaat het om mentale, emotionele aanwezigheid?
Roesel pleit ervoor om mensen aan te spreken op hun rudeness, hun onbeleefdheid, maar dan wel op de juiste manier. Het gaat er namelijk niet om dat je vriend z’n telefoon erbij pakt, maar het gaat erom dat hij jou niet meer zijn volledige aandacht schenkt. Als je in termen van aanwezigheid praat, dan heb je iets concreters om iemand op aan te spreken:
En bovendien, stelt Roesel, laten we niet ervan uitgaan dat de afwezigheid van een smartphone de mentale aanwezigheid van een persoon betekent.
|